2007
'Mobilis in Mobile'

interview met Dirk Sijmons in B-Nieuws, november 2009

Het is een voorrecht om de eerste klap te mogen uitdelen, zegt Dirk Sijmons. Wie bij die woorden schichtig achteruit deinst, kunnen we geruststellen: Sijmons komt in vrede. Sterker nog, deze praktijkhoogleraar environmental design komt met een schat aan ervaring en een hutkoffer vol ideeën en onderzoeksplannen. En dat alles onder de noemer Mobilis in Mobile. Wat zoveel wil zeggen als: veranderlijk in een veranderende omgeving. Sijmons: "Dat geheimzinnige motto van kapitein Nemo in Jules Vernes 20.000 Mijlen Onder Zee typeert mijn huidige positie in het dynamische BK City nog het beste." Op 2 december houdt hij zijn intreerede: De stad en de wereld.

jules verne

Een goed voornemen voor dit academische jaar: Dirk Sijmons wil vaker college gaan geven. "Tot nu toe is het er te weinig van gekomen. Half oktober 2008 ben ik als praktijkhoogleraar gestart. Heel onhandig voor de inroostering. Ik viel soms in, maar gaf niet regelmatig college."

U lijkt me iemand die graag college geeft.
"Ik vind het geweldig! En zoals iedere docent droom ik er van om een Onvergetelijke Collegereeks te geven. (lacht) Bijvoorbeeld over de relatie mens-natuur. Ik hoop in 2010 voor eerstejaars hoorcolleges over de fundamenten van duurzaamheid te kunnen verzorgen, samen met de andere 'duurzame' leerstoelen. Rijd je je oude auto op, of is het beter voor het milieu om een nieuwe te kopen? Dat is - in autotermen vertaald – de vraag die steeds terug zal komen in de colleges."

U heeft als spreker een stevige reputatie opgebouwd.
"Je moet er van leren houden, spreken in het openbaar. Ik heb het langzaam onder de knie gekregen. Vroeger schreef ik eerst alles keurig op. Maar begin jaren negentig hadden we de landbouwhervormer en voormalige minister en eurocommissaris Sicco Mansholt als spreker uitgenodigd bij een boekpresentatie. De andere verhalen waren door ambtenaren opgesteld – gaap gaap gaap. En toen hield Mansholt op zijn pakweg tweeëntachtigste toch een verhaal… De mensen zaten met wapperende haren in de zaal.
Na afloop vraag ik hem of ik de tekst van zijn lezing mag hebben, voor het archief. 'Oh, vond je het mooi?' zegt Mansholt. En hij trekt een goedkoop notitieblokje uit zijn colbertzak en rukte daar een bladzijde uit waar precies zeven woorden op staan, waarvan drie met markerstift geel zijn gemaakt. 'Alsjeblieft!' Op dat moment dacht ik: ja jezus, zo moet het. Je moet niet voorlezen, je moet spreken.
Gevolg is wel dat ik bij lezingen nooit meer iets opschrijf – terwijl de organisatoren meestal weken van tevoren al om een tekst beginnen te vragen. Bij mijn inaugurele reden in december kom ik daar natuurlijk niet onderuit."

U bent een bekende landschapsarchitect, maar uw leerstoel heet environmental design. Overlappen die begrippen elkaar?
"Bij enviromental design gaat het om meer dan enkel landschapsarchitectuur. Maar aan de andere kant: verstedelijking is een landschappelijk probleem geworden en daarmee ook een landschapsarchitectonisch probleem. Je kunt er nu ook iets over zeggen vanuit het perspectief van het eeuwig veranderende landschap.
Op infrarood satellietbeelden van onze planeet kun je de omvang van die verstedelijking bij nacht waarnemen: parelkettingen die zo onderhand over een groot deel van de aarde geweven zijn. De verstedelijking is inmiddels wereldwijd zo alom aanwezig dat termen als suburbia niet langer toereikend zijn om de grote stedelijke systemen adequaat te beschrijven. Je ziet op grote afstand van elkaar omvangrijke subcentra ontstaan. Ecologische en landbouwgebieden worden als het ware ingesloten…"

De megastad die alles opslokt?
"Leo Tummers heeft ooit een prachtige dissertatie geschreven over die opslokbeweging: Het land in de stad. In een metropool als Londen zie je hoe de stad een landgoed een bos of landgoed tegenkomt en het dan als het ware omarmt, zoals een amoebe dat doet met zijn schijnvoetjes.

Een negatieve ontwikkeling?
"Niet per se. Maar je moet nadenken over problemen die Stedenbouwkunde niet opzij kan duwen onder het motto: daar gaan anderen over. Een voorbeeld: landbouwexperts waarschuwen voor het opraken van de fosfaatvoorraden. Fosfaat is een essentieel onderdeel van kunstmest. Zonder kunstmest kun je nooit voldoende gewassen verbouwen om de nog altijd groeiende wereldbevolking van voedsel te voorzien. Nu zorgen rivierklei en zeeklei in deltagebieden juist voor buitengewoon vruchtbare grond: zonder veel hulpstoffen is daar een grote voedselproductie mogelijk.
Als fosfaat inderdaad opraakt, en het aantal bewoners van deze aarde snel blijft toenemen, zullen we die deltagebieden daarom hard nodig hebben. En naarmate fosfaten schaarser en duurder worden, zullen zulke gebieden een grote aantrekkingskracht gaan uitoefenen op de wereldbevolking."

Een migratiegolf naar de Deltagebieden?
"Unesco voorspelt dat in 2100 35 procent van de wereldbevolking in veertig delta's zal wonen."

Kunnen die gebieden zo'n toestroom aan?
"Het levert in ieder geval lastige puzzels op. Hoe kun je landbouw en verstedelijking zo combineren dat je iedereen kunt blijven voeden? Hoe voorkom je dat de landbouw door de hoge grondprijzen steeds weer een stukje moet wijken voor de stad, waarna wetlands op hun beurt worden ontgonnen om ruimte te scheppen voor de landbouw? De belangrijkste wetlands in de wereld – in Nederland kun je denken aan de Waddenzee en de Biesbosch – zijn kraamkamers voor de natuur. Die moet je in ere houden."

U reikt niet meteen een pasklare oplossing aan.
"Die schud je niet even uit je mouw. Ik wil daar ook niet aanmatigend over doen. Eén belangrijke onderzoeksvraag luidt: kunnen we voor het grondgebruik van onze Deltametropool nieuwe dynamische patronen bedenken waarmee we de problemen kunnen oplossen? We moeten kijken of je inderdaad wonen, werken, recreëren en landbouw op een slimmere manier over het verstedelijkt gebied kunt verdelen. En of natuur en landbouw in dat geheel een robuuste toekomst tegemoet gaan. Vervolgens ben je weer vijftien bruggen verder voor je weet of en hoe je zulke patronen daadwerkelijk voor elkaar kunt krijgen."

Kortom: een happy end is niet gegarandeerd?
"Klopt. Daarom wilde ik mijn leerstoel graag environmental design noemen, niet sustainable urbanism. Dat woord duurzaamheid draagt een belofte in zich, en je weet niet zeker of je die belofte waar kunt maken. Bovendien is duurzaamheid een modeterm geworden. Je ziet het in de reclame: koop BMW, want we zijn de groenste van de klas: in alle prijs- en gewichtsklassen hebben wij een groen label verdiend! Dan begint het begrip duurzaamheid zijn betekenis te verliezen."

De schattingen over de toestroom van klimaatvluchtelingen in de komende decennia lopen uiteen. Veel migratiedeskundigen noemen de voorspellingen van klimaatexperts zwaar overdreven.
"Ik weet het. Je kunt het begrip klimaatvluchteling ter discussie stellen. Zijn de doorslaggevende redenen om te migreren niet eerder economisch en politiek van aard? Beide partijen dragen goede argumenten aan voor hun voorspellingen, al worden klimaatonderzoekers er soms van beschuldigd onheilsprofeet te spelen om de publieke opinie te mobiliseren."

Wat betekenen zulke onzekere variabelen voor het onderzoek?
"Je kunt werken met verschillende scenario's, of proberen met strak afgebakend deelonderzoek de onzekerheden te omzeilen. Maar het beste is misschien om de onzekerheid te accepteren. Zelfs als we de argumenten van de sceptische migratiedeskundigen meewegen, is er nog een aanzienlijke kans dat de komende decennia miljoenen vluchtelingen naar de deltagebieden komen.
De klimaatverandering zal doorzetten en de scheidslijn in Nederland tussen stad en land is al tien jaar aan het verdampen. Daarom is het verstandig om ruimte te reserveren voor waterberging. Nu is die ruimte nog voorhanden. Straks is het door verstedelijking te laat, en dan ben je gedwongen terug te vallen op technologische oplossingen. En die zijn minder robuust en meer kwetsbaar voor menselijk falen. Alle oplossingen voor het watervraagstuk liggen binnen de driehoek van risico's accepteren, ruimte geven aan water en technologische oplossingen vinden."

Lukt het om onderzoeksgelden te vinden?
"Dat is lastig. Er lag een FES-claim. Via het Fonds Economische Structuurversterking (FES) sluist het rijk tegenwoordig een belangrijk deel van de aardgasbaten naar de kenniseconomie. Zo is er FES-geld gereserveerd voor het nieuwe onderzoeksprogramma Water, Klimaat, Ruimte, Mobiliteit en Bouw (WKRMB) van het consortium Delta in Transitie. Bouwkunde heeft voor dat programma ideeën ingediend. Maar helaas is dit ambitieuze programma afgewezen.
Tegelijkertijd hebben de bezuinigingen hebben hier hard toegeslagen. Ik praat over onderzoeksambities, maar we lijken straks op onderwijsgebied alle handen aan het bed nodig te hebben. En omdat de eerste geldstroom aan het opdrogen is, moet je op zoek gaan naar sponsors en andere geïnteresseerden. Dat kost ontzettend veel tijd. Tijd die je liever in onderzoek en onderwijs wilt steken."

U bent als praktijkhoogleraar voor één dag per week aangesteld.
"Dat is niet genoeg, heb ik gemerkt. Je moet lastige keuzes maken. Meer onderwijs of toch meer onderzoek…?"

Heeft u overwogen om hier meer dan één dag te gaan werken?
"Dat is me aangeboden door de faculteit. Ik heb het besproken op H+N+S Landschapsarchitecten, het bureau dat ik in 1990 heb helpen oprichten. Maar de conclusie was dat het een te grote weerslag zou hebben op het bedrijf. Ik had net vier jaar Rijksadviseur voor het Landschap gespeeld. Dat betekende dat ik drie dagen per week niet aan boord was. Zoiets kun je je collega's niet nog een keer aandoen.
Overigens is de scheiding tussen mijn werk voor de TU Delft en mijn werk voor het bureau niet zo hard als het misschien lijkt. Opdrachten en onderzoek hebben bij mij altijd door elkaar heen gelopen. Ik probeer de opdrachten te krijgen die tot interessante verkenningen leiden."

Eén dag per week: misschien moet u ter compensatie maar na uw pensioen als hoogleraar blijven doorwerken.
"Tja… Mijn vader leverde op zijn tachtigste zijn laatste gebouwen op. In dit vak kun je lang mee, zo niet intellectueel, dan toch als man van de praktijk."

Was uw vader architect?
"Architect in hart en nieren. Met de ambachtelijke kant erbij. Als jongen was hij door hersenvliesontsteking doof geworden. Op zijn veertiende ging hij naar de ambachtschool, want – zo was de redenering - een ambachtsman hoefde niet zo veel te communiceren. Hij heeft zich van timmerman opgewerkt tot architect."

Van het werk van Karel Sijmons (1908-1989) zijn in Amsterdam genoeg voorbeelden te vinden, zoals de Nederlandse Hervormde Thomaskerk (1966) en de bloemenzaak Ivy op de hoek van Leidsekade en Leidseplein. Zijn atelierwoningen (1934) aan de Zomerdijkstraat worden nog altijd door kunstenaars bewoond.

Bewonderde u uw vader?
"Zeer. En dat is zeker van invloed geweest op mijn besluit om in 1967 hier in Delft te gaan studeren."

Hoe communiceerde u met hem?
"Hij kon goed liplezen. En we schreven veel voor hem op. Hij nam mijn moeder zelfs mee naar de bouwvergaderingen. En ik mocht zondag in de kerk de preken noteren. Een heel ritueel. Mijn vader nam een pak oud papier en ging scheuren en dubbelvouwen tot een klein notitieboekje ontstond. Het waren zware preken; na de oorlog was er veel theologische discussie binnen de Nederlandse Hervormde Kerk. Mijn vader had een voorkeur voor 'ingewikkelde' dominees. Als jongen vond ik dat opschrijven een rotklus, maar ergens toch wel mooi. Achteraf gezien was het een goede training voor het schrijven van stukken."

hoeckelingsdam

Foto: Een natuurontwikkelingsproject van H+N+S Landschapsarchitecten: de Hoeckelingsdam in het IJmeer, een broed- en foerageergebied voor watervogels. Aangelegd ter compensatie van het natuurgebied dat door IJburg verloren ging. (foto: Kees Elenbaas)

Was u als jongen een natuurfreak?
"Nee. Al schokte ik als kind mijn ouders door ze vertellen dat ik later 'natuurkunde' wilde studeren. Ze dachten even dat ik hoogbegaafd was. Maar ik bedoelde natuurlijk biologie. Natuurkunde lag me minder…
Ik herinner me ook de zaterdagse uitstapjes naar de vrije natuur die we als leerlingen van de Amsterdamse Cornelis Vrijschool maakten. De bleekneusjes uit de stad moesten met de natuur in aanraking worden gebracht. Eén keer in het jaar brachten we een bezoekje aan de oude heer Vrij, die op de zolder van het schoolgebouw bijenkorven hield. Honing op je brood maakt je wangen rood!
Halverwege mijn studie in Delft ben ik gegrepen door de milieugolf. Met drie andere studenten, waaronder de huidige opleidingsdirecteur Krik van Ees, heb ik begin jaren zeventig een eigen studieprogramma samengesteld. We volgden toegepaste landschapsecologie in Amsterdam, agrarisch recht in Wageningen, vegetatiekunde in Utrecht. En op Bouwkunde maakten de colleges systeemecologie van de ecoloog Chris van Leeuwen grote indruk. Die man had een verbluffende kennis van het vrije veld. Zijn boek Wilde Planten gold als een soort bijbel. Zijn ambitie was om een algemene systeemtheorie te vinden, waarbij hij een verband legde tussen verscheidenheid en stabiliteit. Dat inspireerde ons. We wilden uitzoeken of zulke ideeën ook toepasbaar zijn in de ruimtelijke ordening. Die fascinatie voor natuurbescherming en voor het toepassen van ideeën uit de ecologie is bij mij nooit verdwenen."

Staat u nu anders tegenover de natuur dan toen?
"Ja. Zweverig ben ik nooit geweest, maar in het begin denk je nog wel: de natuur, daar mag niemand aankomen. De Heilige Natuur die beschermd moet worden… Terwijl ik inmiddels weet: de natuur is niet zielig.
Je gaat in de loop van je arbeidzame leven steeds meer beseffen hoe gelaagd en ingewikkeld de verhouding van mensen met de natuur is. Zeker in Nederland, waar de natuur voor het allergrootste deel een expressie is van het menselijk handelen."

U heeft het Hollandse landschap zelfs eens omschreven als een reusachtige prothese die ons in staat stelt in een delta onder de zeespiegel te wonen.
"Ja, in zo'n land hebben mensen een andere verhouding met de natuur – niet minder intens, maar wel meer symbolisch."
Ter illustratie wijst Sijmons op een interview dat hij en de tuinkunsthistoricus Erik de Jong ooit hadden met de Bitse historicus Simon Schama. "Er was een Nederlandse vertaling verschenen van Schama's boek Landscape and Memory, waarin hij beschrijft hoe bepaalde archetypische landschappen - de hoge berm, de stromende rivier, het duistere, ruisende woud - een rol speelden in verschillende culturen. Onze vraag lag voor het oprapen: waarom had Schama, kenner van de Nederlandse geschiedenis, het Nederlandse landschap slechts in de inleiding genoemd? Zijn antwoord vond ik interessant: voor mijn boek was jullie landschap en jullie verhouding met de natuur te ingewikkeld. Jullie Nederlanders hebben een duizendjarige ontginningsgeschiedenis achter de rug. Jullie noemen natuur wat anderen absoluut geen natuur meer zouden noemen."

Natuur die vanaf dag één cultuur is?
"Ja, dat is een Nederlandse curiositeit. Als je kijkt hoe Nederlanders in de zeventiende eeuw de natuur zagen, dan was de drooggemalen Beemster zo ongeveer het ideaalbeeld van de natuur. Alles onder controle, mooie maatvoering, kaarsrechte wegen, tientallen molens, buitenplaatsen van heb ik jou daar en nog een agrarische functie ook. Aan dat soort droogmakerijen kun je zien hoe het natuurbeeld in Nederland veranderd is. Niemand verlangde toen naar ongerepte natuur. Woeste natuur was er om overwonnen of in ieder geval getemd te worden."

In hoeverre is landschapsontwerp gebonden aan alle keuzes die eerder zijn gemaakt, soms in het verre verleden?
"Het Nederlandse landschap kent het een lange ontginningsgeschiedenis en kan daarom het beste vergeleken worden met een schaakpartij die al halverwege is. Al analyserend kun je zien welke zetten nog mogelijk zijn. Een bepaalde zet leidt tot remise, een andere tot verlies.
Het landschap is in hoge mate padafhankelijk. Je kunt nooit meer de veenontginningen in het westen van Nederland terugdraaien. Nou ja, zeg nooit nooit – maar binnen een menselijke termijn is dat toch onmogelijk. Landbouwinnovaties kun je ook heel moeilijk omkeren. We hebben nu eenmaal een bevolking van een slordige 16.500.000 mensen die op een technologisch hoogwaardige manier gevoed moeten worden. Al deze dingen zijn de accumulatie van de geschiedenis, die zijn ruimtelijke expressie vindt in het landschap."

Zo geformuleerd, klinkt het alsof alles in het huidige landschap onvermijdelijk was.
"Nou, onvermijdelijk… Het is zoals in de film Back to the Future: een iets andere keuze had tot een totaal verschillende toekomst kunnen leiden."

Hebben we verkeerde keuzes gemaakt?
"Dat is altijd wijsheid achteraf. Maar je kunt je bijvoorbeeld afvragen of het wijs was om nog niet zo lang geleden de laatste grote vaarpolders van West-Friesland om te zetten in rijpolders. De vaarpolders waren een overblijfsel van het veenmoeras dat Noord-Holland eens was. In een tijd waarin de boterberg zich al begon af te tekenen, werden die vervangen door polders waarvan we er al duizenden hadden. Terwijl de vaarpolders nu een onvoorstelbare toeristische troef zouden zijn geweest. Maar goed, het was een polderlandschap waarbij zelfs de veiling per boot moest worden binnengevaren: uitzonderlijk ouderwets. Je kunt het de beslissers van toen niet verwijten."

bloembollen

 

Er wordt soms gezegd dat het Nederlandse landschap de afgelopen decennia goeddeels verpest is. Zit daar een kern van waarheid in?
"Dat blijft subjectief natuurlijk. Zelf versta ik onder de term 'een landschap bederven' gedachteloos en liefdeloos omgaan met dat landschap. En dat zie je op heel veel plekken. Of het meer en meer gebeurt? Cumulatief nemen dingen in getal en last toe. Als ik een vergelijking mag trekken: in 1964 konden de Rolling Stones met 400-watt-versterkers nog het Kurhaus op stelten zetten. Tegenwoordig moeten ze een concert aflasten omdat de elektriciteitscentrale van Reykjavik niet groot genoeg is om het benodigde extra vermogen te leveren. Dat zegt iets over de schaalvergroting die de laatste eeuw heeft plaats gevonden. Ook in de landbouw, waar nog een veel te romantisch beeld over bestaat – net als over de natuur, trouwens.
Bedrijfsterreinen zijn in getal enorm toegenomen. Dat is uitgelopen op een soort opheffingsverkoop van het landschap rond de steden en snelwegen. In die zin is het landschap wel aan de rand van zijn maximumlaadvermogen gekomen. Maar er doen zich ook andere ontwikkelingen voor. Waar dingen met aandacht en liefde gedaan worden, is best plaats voor schaalvergroting. Het is nieuw, het is anders en het kan zelfs een verrijking zijn."

Verrommeling is een paar jaar geleden op de politieke agenda geplaatst door Rijksbouwmeester en Rijksadviseurs.
"Ja, het is plotseling weer een thema. Maar het is een problematisch begrip. Zoals the late great Martin Bril zo geestig in een column opmerkte: Verrommeling. Alsof twee Ghanese werksters het in één ochtend aan kant zouden hebben. Hij had gelijk: zo werkt het niet. Een aantal van die veranderingen zijn onomkeerbaar. En je moet je realiseren: het is niet de stad, het is de verstedelijking. Dat proces zal blijven doorgaan. Het trekken van ruimtelijke scheidslijntjes – hier eindigt de stad, daar begint het landschap – heeft zijn betekenis verloren."

Volgt daaruit dat het conserveren of zelfs 'musealiseren' van het landschap geen zin heeft?
"Je kunt het hier en daar doen, maar het is moeilijk. Misschien betekent het zelfs dat je een heel gebied moet aankopen. Want het fixeren van een landschap is even lastig als het behouden van historische interieurs."

En misschien zelfs onwenselijk?
"Ja, over het algemeen is het leven er dan wel uit. Maar je kan voor bijzondere gebieden een uitzondering maken, hoor. Neem de Beemster, die op de Werelderfgoedlijst van Unesco staat. Als je dat gebied wilt houden zoals het is, moet je het in zijn geheel aankopen. Daar zou ik niet principieel tegen zijn.
In Nederland zouden we die twee extremen – het extreme moderniseren en het extreme behoud –eens een kans moeten geven. We zitten nu erg in het midden: we beschermen een beetje, we moderniseren een beetje. Terwijl er links en rechts interessante dingen mogelijk zijn: een concentratiegebied met enorme windmolens, bijvoorbeeld, of een plaatselijk landschap als een museaal stuk erfgoed behouden. Maar dat doen we niet.
We hebben nu de twintig Nationale Landschappen, variërend van Noordoost-Twente tot de Hoeksche Waard. Maar het is een knappe kop die je kan vertellen welk verschil er bestaat in planologisch beleid in de gebieden binnen en buiten die Nationale Landschappen. Daarmee loopt het Nationale Landschap een levensgrote kans een betekenisloze categorie te worden. Dan is het beter om soms voor extremen durven te kiezen. Niet meer dat kluitjesvoetbal in het midden."

Moet de overheid zich weer meer gaan bemoeien met de ruimtelijke ordening?
'Ik geloof niet meer zo in een van bovenaf opgelegde commandostructuur voor de ruimtelijke ordening. Zoiets leek even te gaan gebeuren met de rode contouren in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening van de toenmalige VROM-minister Pronk. Slechts binnen de grenzen van die rode contouren mag een gemeente nog bouwen, was de gedachte. Maar die rode contouren zijn een doodgeboren beleidsconcept gebleken. Je kunt beter aan de andere kant beginnen: het Rijk geeft dan expliciet aan welke gebieden het wil beschermen. Groene contouren dus, waarbinnen geen bebouwing is toegestaan. Doe moet het Rijk dan wel met strenge hand bewaken.
De overheid kan ook innovatie afdwingen, door strengere regels op te stellen. Zulke strenge regels kunnen ook zorgen voor een heilzame schaarste op de grondmarkt. De opmars van bedrijventerreinen is ook te wijten aan de zeer lage prijzen waarvoor gemeentes nu grond van de hand doen.
Bij het nemen van beslissingen moet de overheid de waterstaatkundige toekomst van Nederland steeds voorop stellen. Dan volgt de infrastructuur, en pas daarna kun je regels maken over waar we kunnen wonen, werken en recreëren. Die in mijn ogen voor de hand liggende hiërarchie wordt nog vaak op zijn kop gezet.
En misschien moet de overheid voor de Randstadmetropool van 2030 bepaalde gebieden nu al reserveren voor landbouw en natuur. De hyperventilerende grondprijzen in de Randstad waren het gevolg van het feit dat gemeentes zich niet aan de eigen planologische grenzen hielden. Landbouwgrond werd opgekocht door vooruitziende projectontwikkelaars en de prijzen schoten omhoog tot het tienvoudige van wat een boer met grondgebonden akkerbouw of melkveehouderij zou kunnen opbrengen. Die ontwikkeling heeft een tijdbom gelegd onder het landschap zoals we dat nu kennen."

U bent één van de hoofdauteurs van Oorden van Onthouding, een tien jaar geleden verschenen bundel over het inrichten van natuurgebieden. Is dat boek nog actueel?
"Ja. Het ontstond vooral uit ontevredenheid over een starre, 'ecocratische' invulling van de Ecologische Hoofdstructuur, die was bedoeld om Nederlandse natuurgebieden met elkaar te verbinden tot robuustere ecologische netwerken. En die technocratische benadering is gebleven. Net als een bepaalde, nogal eenzijdige ecologische opvatting over het karakter van zulke nieuwe natuurgebieden en verbindingszones helaas dominant blijft, met de 'biologistische' vormgeving die daar bij hoort.
Het goede nieuws is dat de EHS met enorme volharding wordt doorgevoerd. Helaas stelt het Ministerie van Landbouw dat boeren de EHS-gebieden het beste kunnen onderhouden. Kletskoek. De modernisering van de landbouw was juist de voornaamste reden van de verschraling in Nederlandse natuurgebieden."

In 2006 won u de Edgar Donckerprijs voor uw (ik citeer de jury) 'buitengewoon grote bijdrage aan het landschappelijk gezicht van Nederland'. Het prijsgeld – anderhalve ton – is voor vijfzesde bestemd voor onderzoeksprojecten.
"Er zijn drie projecten waarvoor ik stichtingen voor heb opgericht en waar ik de faculteit graag bij wil betrekken. Eén van die projecten is 'De boezemvriend', dat ik financier uit dat geld van de Edgar Donckerprijs. 'De boezemvriend' ligt in het verlengde van de polderatlas van Clemens Steenbergen – dat is een verbijsterend stukje werk, echt heel mooi.
De boezemsystemen die het overtollige water uit de polder afvoeren vormden altijd een beetje de achterkant van het landschap. De afgelopen decennia zijn ze volgeprutst met industrie, puinbreekinstallaties, kleine pompjes, verkeerd uitgevallen vinexwijkjes… De vraag is hoe je ze kunt herontwerpen tot een mooier en meer solide geheel. Dat is ook hard nodig om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen."

Wat zijn de andere twee projecten?
"De Matrix en AQUade. AQUade is een waterbouwmanifestatie die in de periode 2012-2022 plaats moet vinden. Inspiratiebron is de Duitse Internationale Bauauststellung (IBA), die sinds de legendarische Weißenhofsiedlung, een modelwijk in het Stuttgart van 1927, nog vele andere legendarische manifestaties heeft gekend, onder meer over de wederopbouw van Berlijn.
De IBA Emscherpark heeft in de jaren negentig het imago van het Ruhrgebied als afgetrapte, troosteloze streek op zijn kop gezet. Het postindustriële landschap werd omgevormd tot iets nieuws. Hoogovens en smeltinstallaties liet men tot natuurgebied verwilderen. In een oude industrieloods vind je nu de grootste balletstudio van Duitsland. Die IBA gaf het Ruhrgebied nieuw zelfvertrouwen: we zijn een moderne regio, met goed opgeleide mensen, op weg naar een diensteneconomie.
Ook bij de AQUade willen we uitgevoerde innovatieve projecten laten zien. Thema is het klimaatbestendig maken van Nederland. De vernieuwing van de afsluitdijk, de tientallen projecten van 'Ruimte voor de Rivier: met de AQUade proberen we zulke zaken op een aantrekkelijke manier te presenteren. Zo kun je de Nederlandse bevolking er meer bij betrekken. En je creëert toeristische trekpleisters."

De AQUade lijkt een optimistisch verhaal.
"Dat is het ook. Als we hier in Nederland zelfvertrouwen uitstralen – duidelijk maken dat we de klimaatverandering niet ondergaan als doem, maar zien als oproep om iets te doen – dan is dat een belangrijk signaal naar het buitenland.
Na Katrina en de recente grote overstromingen in Engeland en Wales zijn herverzekeraars delta's als een verliespost en een te groot risico gaan zien. Zo'n ontwikkeling kun je hopelijk keren door optimisme uit te stralen en je waterbouwkundige innovaties te tonen aan de wereld. Daar bestaat in het buitenland ook belangstelling voor. Als je ziet hoe Bouwkunde en Civiele Techniek New Orleans hebben geholpen… mensen uit die stad die bij de Maaslandkering riepen: I want one of these! No, make it two! (lacht)
De AQUade laat niet alleen onze waterbouwkundige kennis zien, maar ook de ruimtelijke ordening know how die daar bij hoort. Dat is ons eigenlijke exportproduct. Voor Nederlanders klinkt het als het intrappen van een open deur: meer integrale plannen maken, zodat de verschillende partijen beter samenwerken. Maar in New Orleans, waar gemeente en de USA Army Corps of Engineers ontzettend langs elkaar heen werkten, bleek dat concept een waardevolle bijdrage te zijn. Je exporteert een andere manier van werken.
We dachten voor de AQUade eerst aan de regio IJmeer-Markermeer-IJsselmeer. Maar we kunnen het natuurlijk het beste net zo groots aanpakken als de IBA (lacht)… Dan nemen we Rotterdam en het rivierengebied ook mee, om eens iets te noemen. In ieder geval lijkt het me interessant om Delftse afstudeerders en promovendi bij de AQUade te betrekken."

En de Matrix?
"Dat project ontstond toen ik anderhalf jaar geleden werd gevraagd om mee te helpen onderzoeksresultaten van Klimaat voor Ruimte om te zetten in ruimtelijke scenario's. (Klimaat voor Ruimte is een nationaal onderzoeksprogramma van overheid, bedrijfsleven en universiteiten over het klimaatbestendig maken van Nederland – jp) Dat wilde ik graag doen, maar ik wilde niet de uitkomsten van het onderzoek overhandigen aan ingenieurs die netjes alles gaan uittekenen. Want wat krijg je dan? Verrassend gedetailleerde toekomstscenario's die tot ieders verbazing maar geen toekomst willen worden. Het gebroeders-Das-syndroom, noem ik dat – een beetje oneerbiedig, want ik heb grote bewondering voor deze twee futurologen annex tekenaars.
In Nederland hebben we de neiging om ontzettend veel energie te steken in de vraag: wat moet er gebeuren? En veel minder energie in: hoe moet dat gebeuren? Het voorstel van de Deltacommissie om het IJsselmeer de komende eeuw anderhalve meter te laten meestijgen met de Waddenzee is een goed voorbeeld."

Aan de hoe-vraag zijn natuurlijk ook lastige politieke keuzes verbonden.
"Ja. En je moet de vaak nog nietsvermoedende bevolking overtuigen. Dat vraagt om een breed publiek debat, waar je ook de menswetenschappen bij moet betrekken. Voor de Matrix hebben we daarom onderzoekers uit verschillende hoeken aangetrokken, om gezamenlijk scenario's te bedenken. Er zijn intendanten geworven voor de thema's economie, klimaatwetenschappen, sociale wetenschappen en ruimte.
De intendanten schrijven thematische essays – waarbij er steeds sprake is van coauteurs, want wetenschappelijke verkokering willen we voorkomen. Die essays moeten leiden tot een reeks debatten en opiniërende stukken in de dagbladen."
Maar eerst zetten de vier intendanten in 'geloofsbrieven' uiteen hoe hun discipline een bijdrage kan leveren aan oplossingen voor milieuproblemen. Beoogd effect is dat bijvoorbeeld meer economen gaan publiceren over de kosten van het klimaatbestendig maken van Nederland."

matrix

Wie zijn de intendanten?
"Sander de Bruyn is milieu-econoom bij een onderzoeks- en adviesbureau; Arthur Petersen is een wetenschapsfilosoof en natuurkundige met als specialisatie onzekerheden in klimaatmodellen. Albert Cath doet als socioloog onderzoek naar het eroderen van tacit knowledge bij de overheid. De vierde intendant was de planoloog en stedenbouwkundige Willem Hartman, auteur van het boek 'De vloeibare stad'. Wim is helaas drie weken geleden overleden. We zullen hem missen. Met zijn visie op een gedecentraliseerde planologie en een gedecentraliseerde maakbaarheid had hij een unieke inbreng binnen de Matrix. Bram van de Klundert, de huidige secretaris van de VROM-raad, zal zijn plaats innemen."

In het laatste hoofdstuk van uw boek Landkaartmos noemt u een aantal van uw helden en inspiratoren. De negentiende-eeuwse planoloog avant la lettre Patrick Geddes, wiens Outlook Tower nog steeds in Edinburgh valt te bewonderen, hoort in dat rijtje thuis. Voelt u zich met hem verwant?
"Ja. Geddes is de man bij wie het hele verhaal van het regionale ontwerp begint. Hij was een bioloog en sociaal geograaf – in die tijd waren de scheidslijnen tussen zulke vakgebieden nog niet zo scherp. Veel van mijn ideeën vind ik bij hem al terug. Op zich niet zo'n vreemd verschijnsel: in 1960 zijn in de allereerste nota Ruimtelijke Ordening ook al de dilemma's uitgespeld waar we nog steeds mee worstelen. Maar Geddes deelde de eerste klap uit – en je bent bevoorrecht als je dat mag doen. Hij was de eerste die dat veld van de regio als een soort territorium zag waar je als planoloog en geograaf over kon nadenken."

Hoe komt het dat iemand op een bepaalde plek op een bepaald moment tot een baanbrekend inzicht komt?
"Het is natuurlijk ook die hele wonderlijke negentiende eeuw, die helemaal ritselt van dat soort ontdekkingen. Het was een blikverruiming, maar de tijd was er ook rijp voor. Het kwam niet helemaal uit de lucht vallen. Aan het begin van de negentiende eeuw had je al een grote geograaf als Alexander von Humboldt die zijn expeditie door Amerika in een dik boek vastlegde.
Ik vermoed dat als je heel nauwkeurig de biografie van Geddes zou bestuderen – wat ik niet gedaan heb – je zou ontdekken dat wat achteraf een enorme sprong lijkt, toch zijn wortels had in de tijd waarin hij leefde, de invloeden die hij onderging. Niemand kan buiten zijn eigen tijd denken."

Het verlangens om de eerste wetenschappelijke klap te mogen uitdelen vormde ook het belangrijkste thema van een bijzondere doos die u onlangs maakte voor de stichting Vedute. Waarom?
"Een ongelooflijke eer dat ze me daarvoor vroegen. Sinds 1991 vraagt Vedute aan onder meer architecten en beeldend kunstenaars om een ruimtelijk manuscript in te leveren waarin hun visie is vervat. Het voorgeschreven formaat is 7 bij 32 bij 44 centimeter: de afmetingen van de Statenbijbel.
Ik koos het thema van de eerste klap omdat wij landschapsarchitecten bij uitstek een vak uitoefenen waarbij je vrijwel nooit op een lege pagina begint. Altijd is het werk van voorgangers de onderlegger voor ons werk. Je hoopt daar met voldoende respect mee om te gaan; je hoopt ook met jouw 'laag' de volgende generatie weer nieuw respect te geven voor dat landschap. Maar dat meent niet weg dat voor de eerste keer iets doen iets fantastisch heeft. Dat is een droom, ja. Onze Zuiderzeepolders kun je zien als het uitkomen van die droom.

sluiting Wieringermeerdijk

Ik heb mijn doos een nogal sjamanistisch karakter gegeven, moet ik bekennen. Veenschoenen kwamen er uit, strooibussen met zaden van moerasandijvie en sporen van het hoogveenmos… Alsof je met een soort sjamanistische handelingen het nieuwe land kunt bezielen." Hij lacht. "Ik zat daar in een geweldig gezelschap: landschapsfotograaf Bas Princen had een doos gemaakt, schoenenontwerper Jan Jansen, architect en Bouwkunde-collega Mechthild Stuhlmacher… Ik heb genoten.
Mijn doos ging ook over weer helemaal opnieuw beginnen als we met z'n allen tot de conclusie komen dat Nederland geheel mislukt is. Dat had ik als grapje toegevoegd, maar voor mij zijn de aantrekkelijkste landschappen inderdaad die open landschappen van het begin. Grote venen en slikken, moerassen die nog wachten op ontginning."

  vedute  

 

Heeft u ooit een eerste klap uitgedeeld?
"Jawel. Met Plan Ooievaar, indertijd. Toen kwam er iets op gang dat we zelf niet meer in de hand hadden. Dat plan heeft zichzelf als het ware uitgevoerd."

Dat brengt ons op uw loopbaan. De natuur is in uw carrière een terugkerend element.
"Pas op, straks sta ik in B_Nieuws als die landschapsarchitect die beter in Wageningen had kunnen studeren! (lacht) In mijn gesprekken met Wytze Patijn en onderzoeksprogrammaleider Henco Bekkering van Urbanism heb ik vorig jaar al gezegd: jongens, ik ben net als jullie afgestudeerd aan de TU Delft, maar omdat de bal op een vreemde manier door de flipperkast is gegaan, ben ik landschapsarchitect geworden… op regionale schaal. Als praktijkhoogleraar kom ik vooral voor die regionale ontwerppraktijk: kustlijnen, grote projecten, onderzoek voor de toekomst. Daar hebben we bij H+N+S veel ervaring mee opgedaan. Gelukkig spreek ik nog steeds de taal van architecten en stedenbouwkundigen: ik werk regelmatig met ze samen. De relatie met Civiele Techniek vind ik trouwens ook belangrijk. Ik was hier nog niet in dienst of ik zat met Ties Rijcken te praten over het Climate Adaption Lab."

U bent na uw studie begonnen als planoloog bij de directie Natuurbehoud en Openluchtrecreatie van het toenmalige ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM).
"Ik was zo ongeveer de eerste ingenieur die zich in dat ministerie waagde. Al snel werd je in de gangen nageroepen: hee ingenieur, maak mijn fiets effe!
Maar ik viel met mijn neus in de boter. Omdat binnen mijn directie 'Natuurbehoud' vaak botste met 'Openluchtrecreatie' kregen wij als stafafdeling planologie grote klussen: Waddenzee, Noordzee… Het was de tijd dat het kabinet Den Uyl de beslissing nam om de Oosterschelde af te sluiten met een waterkering voorzien van gigantische schuifdeuren, zodat de Oosterschelde een zout getijdengebied kon blijven. Een historisch moment in de discussie over natuur in Nederland.
Als jong broekie van het ministerie was ik betrokken bij het kernplan voor de Oosterschelde. Het was zo'n klus waar je je leven lang plezier van houdt, omdat je ervaringen en inzichten opdoet die ontzettend waardevol zijn voor de rest van je loopbaan."

Met ontzag spreekt Sijmons over bioloog Henk Saeijs. "Saeijs was de allereerste bioloog in dienst van Rijkswaterstaat. Hij stampte een mariem ecologisch laboratorium uit de grond waar je diep van onder de indruk kwam. Dat laboratorium vormde een antwoord op de schadeclaims waarmee mosselkwekers kwamen zodra de werkzaamheden aan de Oosterscheldekering een aanvang namen. Ze claimden dat de mossels bijna verdwenen waren, en er was dus contra-expertise nodig. Maar het ging veel verder. Er was veel belastinggeld uitgegeven om de Oosterschelde te behouden als natuurgebied en als plek voor de schelpdiervisserij. Dat moest Saeijs met zijn laboratorium goed onderbouwen.
Bij Rijkswaterstaat heerste in die tijd nog een mentaliteit van 'we donderen die dingen in de Oosterschelde, dan weten we dat het goed is en gaan we weer naar de volgende klus.' Maar je zag dat ze, onder invloed van Saeijs, toch verantwoordelijkheid namen over wat er met dat bekken gebeurde nadat het werk af was. Niet wegrennen, maar jarenlang betrokken blijven.
Saeijs had de ambitie – die hij nog gedeeltelijk heeft waargemaakt ook – om dat complexe ecosysteem van de Oosterschelde tien jaar lang zo goed te monitoren, dat onverwachte 'signalen' van het systeem konden worden vertaald en de aanpak waar nodig kon worden bijgesteld. Leren van je fouten dus, in 'dialoog' met het systeem. Het tegendeel van de aanpak waarbij je van tevoren een rechtlijnig plan maakt dat je vervolgens nauwgezet en rechtlijnig uitvoert. Ik heb daar ontzettend veel van geleerd."

Zelf stond Sijmons in de jaren tachtig aan de wieg – 'met veel andere mensen'– van het idee om de natuur ruimte te bieden om zich te ontwikkelen. "Dat begon allemaal met de Oostvaardersplassen. We ontdekten dat er in de nieuwe, voor industrie bestemde polder tussen Almere en Lelystad iets onverwachts gebeurde. Het landbouwbedrijf liet dat gebied links liggen, want er zou toch industrie komen. En uit typisch Nederlandse zuinigheid was besloten: we pompen de Oostvaardersplassen later wel leeg. Toen heeft de natuur daar als een kraakbeweging de voet tussen de deur gezet.
In de Oostvaarderplassen gebeurden dingen die niemand voor mogelijk had gehouden. De grauwe gans was sinds 1862 niet meer broedend in Nederland aangetroffen – op een gegeven moment waren daar duizend broedparen. Sinds 2006 broedt zelfs een zeearendenpaar in het gebied. De zeearend, bijgenaamd de vliegende deur, vanwege zijn spanwijdte van twee tot tweeënhalve meter! Zoiets was niet gepland."

zeearend

Foto Staatsbosbeheer/Vincent Wigbels

Jonkheer F.C.M. van Rijckevorsel, Sijmons' baas bij de directie Natuur en Landschapsbescherming, had aanvankelijk moeite het goede nieuws te geloven. "Van Rijckevorsel was geprogrammeerd op het overbrengen van slechte tijdingen richting de Tweede Kamer: er was weer een vlindersoort uit Nederland vertrokken, een plantensoort bleek met uitsterven bedreigd. Ik heb hem aan zijn nekharen naar de Oostvaardersplassen moeten slepen voor hij me geloofde. Maar we waren allemaal gewend de natuur te zien als een restproduct van wat de boeren produceren. Als er een paar grutto's op een weide rondliepen waren we al wildenthousiast."

In de Oostvaardersplassen, zegt Sijmons 'zagen we wat er gebeurde als je de natuur, die we net bijna-dood verklaard hadden tegenover de Tweede Kamer, de vrije ruimte liet. Dat was een onvoorstelbare bron van inspiratie. En je ziet die invloed tot op de dag van vandaag terug."
Na de Oostvaardersplassen lag de volgende stap voor de hand: zou je niet elders in Nederland vergelijkbare condities kunnen scheppen om ook daar de natuur tot onverwachte bloei te laten komen – bijvoorbeeld in het rivierengebied?
Sijmons, inmiddels hoofd van de afdeling Landschapsarchitectuur van Staatsbosbeheer, werkte met een oude bekende uit zijn natuurbeschermingstijd – 'Frans Klijn, een geweldige rivierkundige' - aan Plan Ooievaar. Dat plan zou een prijsvraag winnen, wist een slepende impasse tussen natuurbeschermers en boeren te doorbreken en legde de basis voor vele vergelijkbare rivierprojecten.
"Heel planmatig hebben we onze visie ontvouwd. Het begon met de constatering dat ook Nederland ooit 'rivierbegeleidend' bos heeft gekend, net zoals je die nog langs de Loire zag. Dat was op oude kaarten goed te zien. Sommige mensen dachten dat uiterwaarden het natuurlijke beeld van het Nederlandse rivierengebied vormden, maar dat klopte niet. Met het Plan Ooievaar lieten we zien dat als je de zomerdijken zou doorsteken, de rivier door sedimentatie en erosie patronen zou neerleggen die snel tot bosvorming zouden leiden, bijvoorbeeld omdat na een overstroming de zaden van de zwarte populier kunnen ontkiemen. De boeren zouden volgens onze strategie langzaam naar de andere kant van de dijk kunnen migreren."
De opstellers van Plan Ooievaar wisten dat de rivierbeheerders, verantwoordelijk voor de vrije doortocht van water, zand, ijs en sediment, niet enthousiast zouden zijn: de bebossing zorgde immers voor ruwheid en weerstand. "Gelukkig was het toen net mogelijk om met een mainframe hydrologische berekeningen per riviervak te maken. Zo konden we aantonen dat je dat effect kon compenseren door een kleiboer of een grindboer een concessie te verlenen om verderop een diep gat te graven. De boeren waren er toen al van overtuigd dat het buitendijks boeren risico's met zich meebracht. Je kon door een vroeg hoog water net je eerste snee gras kwijtraken."

Het Plan Ooievaar werd niet in beleidsnota's en regels gegoten, maar had grote invloed. "In de jaren negentig begon het Wereld Natuur Fonds in samenwerking met de kleiwinners grote stukken rivierland aan te kopen. Daarom zijn nu duizenden hectaren riviergebied in natuurlijk opzicht veel interessanter dan de uiterwaarden ooit waren. Het aardige is dat ik nu als voorzitter van het Kwaliteitsteam Ruimte voor de Rivier iedere vrijdag zulke plekken terugzie. We reizen we het hele land af, project voor project – het zijn er in totaal 39. Soms blijkt dat de dijken iets moeten worden teruggelegd. Soms moet de bebossingsgraad iets worden teruggebracht, omdat de rivier er meer kubieke meters water doorheen moet persen, als gevolg van de klimaatverandering. We zijn geen landschapsarchitectuurpolitie: wat ons betreft ligt de ruimtelijke kwaliteit van de projecten in de samenhang tussen de ecologische robuustheid, de rivierkundige functie en de esthetische kant. In het team zitten daarom onder meer Maurits de Hoog, Frans Klijn en ecoloog Dick de Bruin."

Is de tijd voorbij dat in het riviergebied boeren en natuurbeschermers met de koppen tegenover elkaar stonden?
"Daar lijkt het wel op. Vroeger was het bijna een oorlogssituatie. Nu lijkt er een verdeling te ontstaan van polders die geheel agrarisch blijven en polders die een meer natuurlijke koers gaan varen."

Als hoofd van de afdeling Landschapsarchitectuur van Staatsbosbeheer deed Sijmons een belangrijke ontdekking. "De landschapsarchitect was zich aan het ontwikkelen van iemand die er in landschapsinrichtingsprocessen af en toe wat cosmetisch groen tegen aan mocht gooien tot een ontwerper die alle ruimtelijke ontwikkelingen tot zijn terrein kom rekenen, als hij maar met open vizier om zich heen keek. En als je even je moralisme opzij zette, kon je zien hoe een landschapsarchitect maatschappelijke processen en hun ruimtelijke gevolgen kan beïnvloeden en misschien zelfs wel 'betoveren'. Je kunt er namelijk landschap van maken. Nieuwe dijken, glas- en tuinbouw, windmolens: het kan allemaal op een mooie en op een lelijke manier."

Het was ook bij Staatsbosbeheer dat Sijmons begon te beseffen dat het beleid voor landinrichtingsprojecten achterhaald was. "Elk ontwerp voor landelijk gebied moesten we inpassen binnen de bestaande, historische landschapsstructuur: het bestaande kavelpatroon, de oude houtwallen, enzovoorts. Een sympathiek uitgangspunt, maar we constateerden dat de landbouw zo'n enorme opschaling had ondergaan dat van die structuur in de praktijk weinig overbleef. De romantische houtwallen vielen vaak ten prooi aan de kettingzaag van de boeren. Onze angstaanjagende prognose was: als we defensief blijven optreden, houden we geen natuur meer over. Want de landbouw bleek keer op keer uit het maatjasje van de prognoses over landbouwverkaveling te knappen. We begrepen dat je niet alles in het ontwerp aan de landbouw moet ophangen, maar apart ruimte moet scheppen voor recreatie, waterwinning en natuur. Functies die soms honderden jaren nodig hebben om tot wasdom te komen."
Bij het Ministerie van Landbouw, waar Staatsbosbeheer toen nog onder ressorteerde, waren de geesten niet rijp voor zo'n concept, al zou het de kiem vormen voor de latere Ecologische Hoofdstructuur. Dat leidde tot frustraties. In 1990 maakte Sijmons deel uit van een groep mensen die Staatsbosbeheer verliet om een bureau op te richten waarin ze hun visie over regionaal ontwerpen wel kwijt konden: H+N+S.

Sijmons genoot al bekendheid als landschapsarchitect toen hij in 2004 het team van de Rijksbouwmeester ging versterken als eerste Rijksadviseur voor het Landschap. Als Rijksadviseur vroeg Sijmons aandacht voor een aantal veranderingen in het landschap waar in zijn ogen nog te weinig naar was gekeken. Hij bedacht het woord horsificatie (ook wel verpaarding genoemd): de rommelige opmars van de paardenhouderij in voormalige landbouwgebieden rond steden en dorpen. Onder zijn hoede verscheen ook een boek over de ingrijpende invloed van de vrijetijdsbesteding en toerisme in Europa: Greetings from Europe.

Had u als Rijksadviseur meer macht, meer invloed, meer mogelijkheden om een stempel op de ruimtelijke ordening van Nederland te zetten?
"Nou ja, je adviseert, he. Het is altijd de vraag of een minister je advies zal overnemen. Het mooiste advies dat ik ooit als rijksadviseur heb gemaakt ging over windturbines in het Nederlandse landschap." Sijmons bladert door de drie fraai vormgegeven boekjes: veel gedegen achtergrondinformatie over windmolens ("het had een hoog everything-you-ever-wanted-to-know-gehalte") en tot de verbeelding sprekende, soms bizarre ontwerpen voor de windturbines van de toekomst. In de ogen van de Rijksadviseur was het onvermijdelijk dat Nederland de komende decennia nog veel meer grote windturbines zou moeten plaatsen, en hij prikte de illusie door dat ze altijd keurig zouden kunnen worden ingepast in het landschap. Zijn oplossing: wijs in een Nationaal Plan zones aan waar geen enkele windturbine of juist een groot aantal windturbines kan worden geplaatst. "We kunnen er nu nog iets heel moois en monumentaals mee."

Dat is een invloedrijk advies geweest, geeft Sijmons toe. "Het Nationaal Plan lijkt er te gaan komen en het kabinet heeft onlangs miljoenen extra vrijgemaakt voor windenergie. Maar om je te laten zien dat het niet tot het gaatje gaat: ik heb het advies in 2007 uitgebracht en nu pas zie je beweging. Ik ben overigens lang genoeg rijksambtenaar geweest om daar niet gefrustreerd over te raken. Ik weet hoe moeilijk het is. Dus ik zit me niet snel te verbijten omdat men maar niet wil doen wat ik zeg."

 

terug