2007
Achter de façade de eenheidsworst

interview in Delft Integraal met Dick van Gameren
Er is een uitweg uit de treurnis van eentonige Vinex-wijken, waar de standaard eengezinswoning is verheven tot een verstikkende, allesoverheersende norm. Daar is deeltijdhoogleraar woningbouw prof.ir. Dick van Gameren van overtuigd. “Je moet je niet doodstaren op de buitenkant.”

De Nederlandse ambassade in Addis Abeba is zo’n gebouw dat je het gevoel geeft het al eens eerder te hebben gezien - maar dan in een droom, of in een film van Antonioni. Het lijkt een kruising tussen een elegante moderne villa en een tempel voor een mysterieuze wereldgodsdienst. En nooit eerder oogde een betonnen gebouw zo aards: de gevels hebben dezelfde kleur als de Ethiopische rode aarde. Voor het ontwerp ontvingen de architecten Dick van Gameren en Bjarne Mastenbroek in september de Aga Khan Architectuur Prijs. 

Dat de Aga Khan een prins is uit een vooraanstaand Iraans-Indiaas geslacht weten veel mensen nog wel, maar dat hij zich als filantroop kan meten met mensen als Bill Gates en George Soros is in het Westen minder bekend.

“We waren blij met deze prijs, maar pas tijdens de uitreiking in Maleisië besefte ik wat een eer het is. Hier in Europa leeft de prijs niet zo, maar in Azië wel. De jury maakt elke drie jaar een longlist van dertig projecten, en stuurt daar inspecteurs heen. Zo’n genomineerd gebouw moet al enkele jaren in gebruik zijn. De jury is sterk gericht op duurzaamheid en hecht veel waarde aan de verbinding tussen tradities en vernieuwing. Deze prijs was een statement tegen de schreeuwerige architectuur in Dubai.
We hebben bewust lokale invloeden toegelaten. Ethiopië kent een eeuwenoude christelijke cultuur, met monolithische kerken die in de middeleeuwen uit de rotsen zijn gehouwen. Die gebouwen vormen een volmaakte eenheid met het landschap. Het ambassadegebouw verwijst naar die prachtige kerken. Je vindt er spelonkachtige nissen, en werkruimtes die zijn afgewerkt met houten panelen en marmer. Maar ook grote glaspuien. Modern en archaïsch naast elkaar.”

Het eucalyptusbos dat de ambassade omringt, lijkt de perfecte omgeving voor het gebouw.

“De bossen in Addis Abeba hebben bijna volledig plaats moeten maken voor de eindeloze urban sprawl. Die paar hectare bos rond de ambassade vormen een soort oase. We wilden met de architectuur recht doen aan de kwaliteit van dat landschap.”

Was het een lastig project? Jullie konden niet voortdurend in Ethiopië zijn om toezicht te houden.

“We hadden het geluk dat we ter plekke een uitstekend team konden samenstellen. Wat we niet wilden was vooraf in Nederland prefab gebouwen produceren: samenwerking met de plaatselijke bevolking was een belangrijk uitgangspunt. Dan moet je met een ontwerp komen dat zich ook onder lastige omstandigheden laat verwezenlijken.”

De mensen daar zullen wel trots zijn op het eindresultaat.

“Absoluut. We hadden zo’n driehonderd bouwvakkers op de bouw rondlopen. Waar in Nederland het arbeidsloon bepalend is voor de totale kosten van een gebouw, geven in Ethiopië de materiaalkosten de doorslag: het dagloon bedraagt daar maar een paar euro. We gaan nu het prijzengeld gebruiken voor een nieuw project in Addis Abeba, met dezelfde medewerkers. Een woningbouwproject voor de allerarmsten.”

In uw intreerede constateert u een inzinking in de Nederlandse woningbouwarchitectuur, na de bloeiperiode van de jaren negentig. Citaat: ‘Hoe voorkomen we dat het landschap wordt overspoeld door volstrekt uitwisselbare woongebieden?’

“Laat ik even terug gaan in de tijd. Toen ik zelf in 1981 in Delft bouwkunde ging studeren was er ook sprake van stagnatie. We kregen als studenten te horen dat we maar beter snel een andere studie moesten kiezen. Er was weinig emplooi voor architecten. Sterker nog: in dat jaar speelde de mogelijke opheffing van de faculteit. Dat is de enige keer dat ik op het Binnenhof heb gedemonstreerd.  Gedurende mijn studie zag je een kentering.  Het architectenbureau Mecanoo heeft daar een belangrijke rol in gespeeld. In de jaren negentig werd architectuur weer gezien als een culturele opgave.”

Wat betekent dat?

“Dat het niet alleen mag gaan om vragen als: hoeveel woningen zet ik neer voor zo weinig mogelijk geld. Architectuur kreeg een plaats op de politieke agenda. Mijn generatie heeft kunnen meeliften met die veranderingen. In de jaren negentig was er heel veel werk voor architecten, en heel veel ruimte om te experimenteren.”

Waar ging het mis?

“Bij de economische dip in 2001. Architectuur is extreem conjunctuurgevoelig. Op het moment dat het economisch minder gaat, zie je iedereen, maar vooral de opdrachtgevers, op safe gaan spelen. Wat ook een rol speelt, is dat het opdrachtgeverschap flink veranderd is. In de jaren zeventig en tachtig was woningbouw grotendeels een zaak van de overheid. Nu zijn de woningcorporaties verzelfstandigd, en is de woningbouwproductie veel meer in handen van de particuliere ontwikkelaars.”

Betreurt u dat?

“Ja. Men roept altijd dat marktwerking gezond is, maar als het economische iets tegen zit, gaat meteen alle vernieuwing op slot. Ik vind dat de woningbouwarchitectuur erg stagneert. Er vindt een enorme verarming plaats. We gaan maar door met hele uitleggebieden vol te plempen met die grootste-gemene-deler-woningbouw.”

In uw intreerede liet u een voorbeeld zien van die ontwikkeling: Oosterheem, een wijk in – het kan niet missen – Zoetermeer.

“Die wijk is een schrikbeeld. Eindeloos gerepeteerde rijtjes eengezinswoningen. Want daar vraagt de markt om. Maar onder de huidige omstandigheden is het niet meer mogelijk om nog een fatsoenlijke buitenwijk neer te zetten. Bij een eengezinswoning hoort een voortuin en een achtertuin. Maar omdat de grondkosten zo omhoog zijn geschoten, moet de woningdichtheid per hectare steeds verder worden opgevoerd om nog een financieel haalbaar plan te maken. De voor- of achtertuin, soms allebei, worden opgeofferd om de auto kwijt te kunnen. Veel woningen per hectare, en ook nog eens veel auto’s per hectare: dan heeft zo’n gezinswoning niet langer de kwaliteit die hij in een traditionele buitenwijk had. Het is niet meer wonen in een groene buitenwijk, maar wonen op een parkeerterrein. Het mist de landelijke, maar ook de stedelijke kwaliteit. Het is vlees noch vis.”

Dat laatste bezwaar is niet nieuw.

“Klopt. Maar het is erger geworden. We hadden een mooie woningbouwtraditie en ik denk dat we in het buitenland flink aan reputatie hebben ingeboet.

Een medewerker van mijn vakgroep werd onlangs door een Duits tijdschrift uitgenodigd om een artikel te schrijven over de vraag: wat is er gebeurd met de Nederlandse woningbouw? Soms lijkt men dat eindeloos herhalen van diezelfde standaardeengezinswoning te willen compenseren met uiteenlopende gevelarchitectuur. Maar het gaat er vooral om wat er achter de gevel zit. En dat is overal hetzelfde. De woonkamer beneden, drie slaapkamers boven en aan de voorkant in de woonkamer een open keukentje met het aanrecht voor het raampje. Dan kopen de mensen het wel, daarmee loop je geen risico. Om die variatie in gevels betaalbaar te houden, wordt zo’n woning van binnen zelfs nog verder gestandaardiseerd!

Er kleeft nog een groot nadeel aan die monotone wijken: ze zijn zo rigide opgezet dat ze niet kunnen mee veranderen met de tijd. Alles is volgebouwd, alles heeft zijn plekje in het bestemmingsplan. Als mensen over tien jaar ontdekken dat ze liever in een iets groter huis wonen, maar zonder auto, is de wijk al gedateerd.

Ik wil met mijn vakgroep modellen ontwikkelen voor woningen en wijken die wél toekomstwaarde hebben.” Grijnzend: “Je ziet dat wijken een steeds kortere levensduur hebben; misschien zijn de Vinex-wijken die ze nu bouwen over tien jaar al rijp voor de sloop!”

Welke Vinex-wijken laten zien hoe het wél moet?

“Er is veel kritiek op IJburg, maar het is wel een mooi voorbeeld van een wijk waar naar afwisseling is gestreefd. De woningdichtheid varieert – en dat is juist mogelijk omdat die woningdichtheid hier en daar bovengemiddeld is – en de woningtypes zijn niet allemaal hetzelfde. Er is een mix van werken en wonen. Helaas zijn de ambities van IJburg inmiddels bijgesteld. De nieuwe stukken zijn eenvormiger.”

Wat vindt u van de hang naar retroarchitectuur?

“Ik begrijp wel waarom projectontwikkelaars graag teruggrijpen op stijlen en verschijningsvormen uit het verleden: die oude wijken zijn niet zo snel volgebouwd en bieden daarom meer variatie, zeker in de binnensteden. Maar retroarchitectuur is nep. Het suggereert dat je in een wijk woont die in de loop der eeuwen langzaam zijn karakter heeft verworven, maar dat is alleen maar buitenkant.

Mijn pleidooi is om niet in de eerste plaats te kijken naar het plaatje. Architectuur gaat vooral om het gebruik van ruimte. Hoe zorg je dat een ruimte straks weer op een heel andere manier gebruikt kan worden? Hoe kun je de overgang van open naar bebouwde ruimte het beste laten verlopen? Hoe creëer je aantrekkelijke collectieve ruimtes, die de overgang van privé-ruimte naar openbare ruimte minder bruusk maken? Daar kun je in het verleden schitterende voorbeelden van vinden, die je kunnen inspireren – zonder dat je het beeld klakkeloos gaat imiteren.

Mijn gebouwen zijn niet bepaald traditioneel, maar ik heb het verleden nooit als ballast gevoeld. Architectuur kan niet uit het niets ontstaan. Voor alles bestaan precedenten, en een gebouw kan veel beter en rijker zijn als je je daar rekenschap van geeft.

Ik heb in 2000 een kantoor in Steenwijk ontworpen waarbij ik de ‘beweging’ door het gebouw op een vrij complexe manier heb vormgegeven: een route met steeds wisselende doorzichten en uitzichten. Zo kun je een gebouw een eigen karakter geven. Dat gebouw is sterk beïnvloed door het zestiende-eeuwse Engelse landhuis Hardwick Hall. Maar oppervlakkig gezien lijkt het er totaal niet op.”

U bent als hoogleraar woningbouw terecht gekomen op de plek van een leermeester uit uw studententijd, Max Risselada.

“Dat is voor mij heel bijzonder. Ik heb twee leermeesters gehad: tijdens mijn studie Risselada en daarna Francine Houben van Mecanoo, waar ik een aantal jaren gewerkt heb. Max heeft het talent om zijn studenten te leren de kwaliteiten in een ontwerp herkennen, door ze heel goed te laten kijken.  Architecten en zeker architectuurdocenten hebben de neiging om hun eigen visie voorop te stellen, maar Max niet. Ik heb later pas begrepen hoe bijzonder dat is, en ik probeer dat nu zelf ook te doen. Natuurlijk, ik breng in mijn colleges graag mijn visie over, maar als je in een afstudeerstudio studenten één op één begeleidt, moet je je juist verplaatsen in de visie van de student. Van Francine Houben heb ik geleerd hoe je je als architect staande moet houden, en hoe je het voor elkaar krijgt dat je ideeën ook worden gerealiseerd. Dat kun je alleen in de praktijk leren.”

Moet je af en toe van je kunnen af bijten, of juist mensen verleiden?

“Allebei, eigenlijk… Je moet een therapeut zijn die van vele markten thuis is. Soms moet je diplomatiek handelen, en soms moet de vuist op tafel. De kunst is om op elk moment de juiste benadering te vinden. Je moet een strateeg worden.”

Wat is een typische beginnersfout voor een architect?

“Het gekke van dit vak is dat iedereen er wel een mening over heeft. Terwijl een natuurkundige een vanzelfsprekende autoriteit heeft waar het zijn vakgebied betreft. Een architect moet dus steeds laveren. Een opdrachtgever kiest jou als architect, maar je kunt niet al je beslissingen motiveren door te zeggen: ik ben de ontwerper, en ik vind dat het zo moet. Die beginnersfout wordt nog wel eens gemaakt. Als je in staat bent om ideeën te ontwikkelen die sterk genoeg zijn om de kritiek van alle betrokken partijen te weerstaan, terwijl je trouw blijft aan jezelf, dan ben je een goede architect, denk ik.”

En wanneer is u dat het beste gelukt?

“Misschien wel bij het ambassadegebouw in Addis Abeba.”

www.vangameren.nl
www.archined.nl/oem/reportages/addis-abeba/addis-abeba.html

WIE IS DICK VAN GAMEREN?

Oorspronkelijk dacht Dick van Gameren (Amersfoort, 1962) dat hij restauratiearchitect wilde worden. "Ik was gefascineerd door kastelen. Maar al in het eerste jaar in Delft ontdekte ik hoe interessant het is om zelf iets te bedenken.'

Van Gameren, als zoon van een aannemer 'met het bouwen opgegroeid' begon zijn loopbaan in 1988 bij Mecanoo. Drie jaar later richtte hij met studiegenoot Bjarne Mastenbroek een Amsterdams architectenbureau op. Deze samenwerking zou ruim zeventien jaar duren. In die periode won het duo onder meer de Europan II voor het ontwerp voor aanpassingen in de oude Nijmeegse wijk de Hessenberg en de Scholenbouwprijs voor de uitbreiding van het Bredero College in Amsterdam-Noord.

In 2005 begon Van Gameren een eigen architectenbureau en trad hij in Delft aan als opvolger van de hoogleraar woningbouw prof.ir. Max Risselada. Hij doceerde op het Berlage Instituut en de Academie van Bouwkunst in Amsterdam. In het boek 'Revisies van de Ruimte' zette hij aan de hand van voorbeelden zijn visie op architectuur uiteen.
Van Gameren is getrouwd en vader van een dochter van zes.

terug